Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7449

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4461 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Juistheid medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/4461 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 juli 2006, 05/3572 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. D.P.E.P. van Schieveen, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 28 mei 2008, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen. De Raad volstaat met het navolgende. 1.2. Bij het besluit van 13 oktober 2005, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2005, waarbij de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 8 mei 2005 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven doch dit besluit met instandlating van de rechtsgevolgen hiervan vernietigd omdat appellante in strijd met het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren op een hoorzitting toe te lichten. 3.1. In hoger beroep is namens appellante naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een adequate medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding bestond om een deskundige te benoemen. Door de rechtbank is voorts voorbij gegaan aan het hoge ziekteverzuim van appellante en ten onrechte is door de rechtbank geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies qua belasting in overeenstemming zijn te achten met haar beperkingen. 3.2. Bij brief van 29 april 2008 heeft de gemachtigde van appellante nog een rapport van 30 augustus 2006 van de behandelend internist dr. S.J. Eelkman Rooda, een schrijven van 18 september 2006 van de huisarts E.H. Verhagen, een verklaring van 19 oktober 2006 van de biologisch geneeskundige drs. H. Koning, een verklaring van 18 oktober 2006 van de psycholoog drs. J.A. Peersmann en een uitslag van 30 oktober 2006 van de arts S.J.G. Kingma van een onderzoek door de Oosteinde Kliniek in het geding gebracht. 4.1. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd en in het geding is ingebracht biedt de Raad wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank of tot het instellen van een nader medisch onderzoek. 4.2. De Raad stelt vast dat de bij voormelde brief van 29 april 2008 overgelegde medische informatie geen nieuwe gezichtspunten oplevert met betrekking tot de datum in geding 8 mei 2005. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad wat betreft de namens appellante overgelegde rapporten van de biologisch geneeskundige Koning vasthoudt aan zijn in eerdere uitspraken neergelegde standpunt dat ten aanzien van de voor de toepassing van de WAO relevante arbeidsbeperkingen geldt dat die op de in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze dienen te worden vastgesteld. 4.3. De Raad overweegt voorts dat het beweerdelijk hoge ziekteverzuim van appellante voldoende is weerlegd in het arbeidskundig rapport van 31 augustus 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige. 4.4. De Raad is verder van oordeel dat - pas - in het arbeidskundige rapport van 10 maart 2008 de bezwaararbeidsdeskundige desgevraagd voldoende heeft toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks signaleringen voor appellante in overeenstemming zijn te achten met haar beperkingen. 5.1. Het vorenstaande brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 6.1. De Raad acht gelet op hetgeen in 4.4 is overwogen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. RB